Historie van de kerk

De eerste aanleg van het dorp Uithuizermeeden ontstond aan het begin van de elfde eeuw op een kwelderwal ten oosten van Uithuizen. Het land werd geleidelijk in cultuur gebracht en ongeveer twee eeuwen later ontstond het dorp Uithuizermeeden. Op een veilige plek op het hoogste punt van het dorp werd in de tweede helft van de dertiende eeuw de kerk gebouwd, het middelpunt van het kerkdorp en kerspel. Het was een eenvoudige zaalkerk met rechtgesloten koor en werd aan Maria gewijd. De traveeën van de kerk waren overdekt met gemetselde koepelgewelven. Door de eeuwen heen vonden er verschillende verbouwingen en uitbreidingen plaats. In de zestiende eeuw is het schip uitgebreid met een vijfzijdig gotisch koor met koepelgewelf. In 1705 stortte een deel van een van de gewelven in. Met de restauratie werd de kerk vergroot met twee dwarsarmen waardoor de kerk een forse kruiskerk werd. Ook werd er een ingang aan de oostzijde van het koor doorgebroken die waarschijnlijk speciaal voor de adel gerealiseerd zou zijn. Door dit ‘adelspoortje’ kon de familie Tamminga van Alberda hun entree in de kerk maken. In meerdere kerken -onder andere in Uithuizen en Midwolde- had de adel ook een eigen privéingang.  

In en buiten de kerk herinnert veel aan de familie Tamminga van Alberda van Rensema, bewoners van de Rensumaborg in Uithuizermeeden. De Rensumaborg was in 1695 gekocht door Jonker Mello Alberda (1642-1699) van Menkema die getrouwd was met Susanna Elisabeth Tamminga (1646-1680). Door deze aankoop verkreeg Mello Alberda de meerderheid van de rechtstoel Uithuizen en Uithuizermeeden. Op basis van grondbezit had de familie Alberda een belangrijke positie weten te bemachtigen in Uithuizen en Uithuizermeeden die tot 1701 één rechtstoel vormden. Na de dood van Mello erfde zijn zoon Onno Tamminga van Alberda (1669-1743, die ook de familienaam van zijn moeder droeg) de Rensumaborg. Daarmee werd de rechtstoel verdeeld en werd Uithuizermeeden een zelfstandige rechtstoel. Dat betekende ook dat Onno naast veel invloed op het openbare leven ook de zeggenschap over de kerk kreeg en daarmee over het benoemen van de predikant, de organist en het hoofd der school. 

Kort na de doorbraak van het koor werd het interieur van de kerk verfraaid. In opdracht van de familie Tamminga en Alberda bouwde stadsbouwmeester Allert Meijer in 1708 de kansel met doophek en de twee Herenbanken. Het houtsnijwerk werd gemaakt door Jan de Rijk. Deze vaklieden hadden in de familie Alberda, de nabijgelegen dorpen en in de provincie al een naam verworven met het bouwen van orgelkassen voor de verschillende Schnitgerorgels, kansels, doophekken en monumentale herenbanken.  

De rijkversierde kansel, uitbundig in de allegorische voorstellingen die erop verwerkt zijn, is van zeer hoge kwaliteit en uitstekend bewaard gebleven. De vrouwelijke draag- en steunfiguren verbeelden de symbolen van geloof, hoop, liefde, bezonnenheid, standvastigheid en rechtvaardigheid. Op de panelen daartussen staan de evangelisten met hun eigen symbolen: Mattheus met de engel, Marcus met de leeuw, Lucas met het rund en Johannes met de adelaar. Op het middenpaneel staat een vrouw met de hoorn des overvloeds. Volgens ingewijden is deze kansel een van Gronings mooiste preekstoelen. 

De twee herenbanken staan op de scheiding van het schip en het koor: twee gesloten banken achter elkaar aan weerszijden van het middenpad. Herenbanken zijn de zetels voor de elite, de adellijke families zich die hun rijkdom en macht presenteren en manifesteren in de kerk. Op de achterschotten staan de wapens van Onno Tamminga van Alberda en Josina Petronella Clant. Deze herenbanken waren eigendom van deze familie die ook een grafkelder onder het koor van de kerk had. Als laatste werd in 1786 Willem Alberda, heer van Rensuma, zoon van Onno bijgezet. Zijn wapenbord hangt in het koor boven het adelspoortje. 

Ter nagedachtenis aan Rodolf Huinga staat in het koor een indrukwekkend grafmonument: een liggend wit geverfd beeld in wapenuitrusting. Rodolf kwam uit een belangrijk Ommelander geslacht. Door zijn toedoen had de Mariakerk sinds in 1575 al een orgel. Recht tegenover het koor staat aan de westwand nu het orgel dat in opdracht van Willem Alberda van Rensema door A.A. Hinsz ontworpen is. Hinsz overleed in 1785 waarna het orgel verder afgebouwd werd door Frans Schnitger jr.     

Aan de westgevel van de kerk is de karakteristieke toren gebouwd, een zogenaamd gereduceerd westwerk. Allert Meijer, stadsbouwmeester van Groningen die ook de A-kerktoren in Groningen bouwde, mocht in opdracht van Onno Tamminga van Alberda ook de toren van Uithuizermeeden bouwen. Boven de ingang van de toren is de gedenksteen geplaatst. De bouw is begonnen in 1717 maar door de rampzalige kerstvloed in dat jaar en de ernstige gevolgen daarvan, kon de bouw pas vijf jaar later weer hervat worden en uiteindelijk in 1726 afgerond worden. Oorspronkelijk stond aan de noordzijde van de kerk een vrijstaande toren. Deze werd in 1734 afgebroken. Uithuizermeeden heeft dus enige tijd twee torens gehad. 

De toren werd in 1896 door de bliksem getroffen waardoor het houten gedeelte van de toren door brand verloren ging. Architect O.de Leeuw Wieland maakte een nieuwe tekening van de toren en zorgde voor de uitvoering. De toren van Spijk (1902), die duidelijke overeenkomsten vertoont met de toren van Uithuizermeeden, is ook het werk van de Leeuw Wieland.